de vier evangelisten

1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10

Wat de Vier Evangelisten bindt, is hun behoefte aan een nieuwe verleiding. Zelf omschrijven ze die behoefte als metafysische drift. Bij het voortdurende zoeken naar speelruimte voor de verbeelding blijkt de grootste aantrekkingskracht uit te gaan van die mogelijkheden, die de werkelijkheid reliëf verlenen. Door de fysieke realiteit in vertikale zin uit te breiden tot metafysische ruimte, kunnen zowel hoogte als diepte bij de ervaring betrokken worden. De verleiding die uitgaat van deze metafysische ruimte kan, zowel in de kunst als in de religie, als een esthetisch moment ervaren worden. In de religie leidt de weg vanaf dat punt via de openbaring naar de overgave. Dat brengt echter het gevaar met zich mee van onderwerping, van een geloofspraktijk die door sankties en dogma’s bepaald wordt. In de kunst gaat het veeleer om het moment van de verleiding zelf, dat de verbeelding ruimte biedt. De Vier Evangelisten ‘verkondigen’ hun opvatting van schoonheid, maar willen deze geenszins verabsoluteren. De verleiding mag dus niet tot verovering worden. Maar ze moet wel vormgegeven worden om haar te kunnen ervaren. Gedurende de samenwerking van de Vier Evangelisten is er een voorliefde ontstaan voor het totaalkunstwerk, in die zin dat skulptuur en schilderkunst een geheel vormen met de architectonische ruimte. De opvatting van de metafysische ruimte wordt vertaald naar de expositieruimte, tot het universum zich uiteindelijk binnenskamers lijkt af te spelen.

Bij de eerste tentoonstelling, in Franeker, nam iedere evangelist nog een wand voor zijn rekening. De voorbereidingen voor de daaropvolgende expositie, in Amsterdam, leverde een aantal ideeën en ontwerpen op, die elkaar konden overlappen of aanvullen. Zo bleek het mogelijk de taken te verdelen en tot een groot, gezamenlijk werk te komen (‘Schildershemel', Groenewoud/Boschma/Slagter) dat de expositie-ruimte in zijn geheel tot drager maakte. Daarna fungeerde de ruimtelijke konstruktie telkens als een gezamenlijk kader, terwijl de meer persoonlijke voorkeuren en ideeën de invulling vormden. Door de ingrepen van de Vier Evangelisten wordt de konkrete ruimte als het ware ‘uiteengezet’ in een denkbeeldige ruimte. Er ontstaat zodoende een struktuur van lagen, van beelden en betekenissen waar het werk de toeschouwer toe wil verleiden, om hem de ruimte steeds immenser en tegelijk aanweziger te laten ervaren. Daarbij valt op, dat aan de wanden zelden meer funktie toegekend wordt dan het omhoog houden van het plafond. De muren zijn de begrenzing van de horizontale ruimte, terwijl de Vier Evangelisten de uitbreiding van de beleving naar een denkbeeldige ruimte vooral zoeken in het vertikale vlak.